Grammatica

A B
a / an (lidwoorden)
aangeplakte vragen (.., doesn’t she?)
aanwijzende voornaamwoorden (this, that..)
alfabet (uitspraak)
any / some
(to) be (zijn)
betrekkelijke voornaamw. (who, which, that)
bezit: ’s / ‘ / of (Peter‘s dog, my parents cat)
bezittelijke voornaamwoorden 1 (my, our..)
bezittelijke voornaamwoorden 2 (his, ours..)
bijvoeglijke naamwoorden / bijwoorden (-ly)
bijwoorden van tijd (plaats in een zin)
C D
can / could
cijfers (tellen)
data (the fourth of April)
F H
Future (toekomende tijd) (to) have (hebben)
hoeveelheden (…of…)
hulpwerkwoorden (can, could, must..)
I K
if / when klokkijken (it’s twenty-three to four)
korte antwoorden (yes/no, she doesn’t)
L M
letters (uitspraak)
lidwoorden (a, an)
meervoud
much / many / a lot of / (a) few / (a) little
must / should
O P
ontkenningen
(to) be
(to) have got
Present Simple (don’t, doesn’t)
Past Simple (didn’t)

…of… (hoeveelheden)

persoonlijke voornaamwoorden 1 (I, we..)
persoonlijke voornaamwoorden 2 (me, us..)

Present Simple (t.t.)
ontkenningen (don’t, doesn’t)
vragen (do..?, does..?)

Past Simple (v.t.)
ontkenningen (didn’t)
vragen (did..?)

Present Continuous
Past Continuous
Present Perfect

pitfalls (your, you’re – were, we’re, where)

Q R
question tags (.., doesn’t she?) rangtelwoorden (first, sixth)
S T
‘s: als afkorting (she‘s got, it‘s nice)
’s / ‘ / of: bezit (Peter‘s dog, my parents cat)
should / must
some / any
tag questions (.., doesn’t she?)
tellen (cijfers)
this / that / these / those (aanwijzende vnw.)
trappen van vergelijking (tall, taller, tallest)
V W
vragen
(to) be / can
Present Simple (do..?, does..?)
Past Simple (did..?)

vergelijkingen (tall, taller, tallest)
voegwoorden (because, but, however)
voorzetsels van tijd (at, on, in)
vraagwoorden (who, what, where..)

wederkerende voornaamwoorden (myself..)
when / if
who / what / where… (vraagwoorden)
will / going to (toekomende tijd)
woordvolgorde (zinsvolgorde)